
Jurisprudentie
BB2209
Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1774-R-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1774-R-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Kinderalimentatie en niet-wijzigingsbeding. Noodzaak tot veel hogere - gestelde - woonlasten niet aannemelijk; inkomensdaling evenmin.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 augustus 2007
Rekestnummer. : 1774-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-353
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H.J.W. Alt,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P. Quist.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 september 2006 van de rechtbank te Rotterdam.
De vrouw heeft op 27 februari 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 3 januari en 23 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 1 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. F. van Schaik en de vrouw, bijgestaan door mr. P.A. Visser. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is het verzoek van de man tot nihilstelling dan wel wijziging in de zin van verlaging van de aan hem opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, alsmede het verzoek van de man tot wijziging in de zin van verlaging van de aan hem opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen tot € 138,-- totaal per maand, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de wijziging van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de minderjarige kinderen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1995 te Rotterdam, en
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1997 te Rotterdam, verder: de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te stellen op nihil, althans op een lager bedrag dan € 128,92 per kind per maand. Tevens verzoekt hij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te stellen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag dan € 257,83 per maand, als het hof vermeent te behoren, een en ander met ingang van 8 februari 2006, althans met ingang van 1 december (naar het hof begrijpt:) 2006.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder veroordeling van de man in de kosten van deze procedure (het hof leest: in de kosten van het geding in hoger beroep), uitvoerbaar bij voorraad, eventuele nakosten daaronder begrepen.
4. Het hof overweegt als volgt.
Beding van niet-wijziging
De vrouw stelt dat sprake is van een beding van niet-wijziging in het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben ondertekend op 16 februari 2001 en verwijst daarbij naar de volgende passage ‘Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van partijen is onherroepelijk …’. In de stelling van de vrouw leest het hof dat zij doelt op een beding van niet-wijziging dat zou zijn overeengekomen ten aanzien van de kinderalimentatie. Ter terechtzitting heeft de man deze stelling gemotiveerd betwist. Het hof merkt op dat op grond van artikel 1:400 lid 2 BW een beding van niet-wijziging ter zake kinderalimentatie nietig is. De stelling van de vrouw treft dan ook geen doel.
Nu geen sprake is van een beding van niet-wijziging kan de man op grond van artikel 401 van boek 1 BW om wijziging van de alimentatie verzoeken indien na de vaststelling van de alimentatie een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan de eerder vastgestelde alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Wijzigingsgrond
De man voert drie wijzigingen van omstandigheden aan: 1. het tijdsverloop sinds de echtscheiding, waarmee de man wenst aan te geven dat de vrouw inmiddels geheel in haar eigen levensonderhoud zou moeten kunnen voorzien, 2. een stijging van zijn woonlast als gevolg van een verhuizing, hetgeen zijn draagkracht heeft verminderd, en 3. een daling van zijn inkomen als gevolg waarvan zijn draagkracht is verminderd.
Tijdsverloop
De man voert aan dat het tijdsverloop sinds de echtscheiding een wijziging van omstandigheden met zich mee brengt. De vrouw betwist dit en stelt dat partijen indertijd bewust een alimentatie zijn overeengekomen die enigszins ligt boven de 60% van zijn draagkrachtruimte, omdat beiden het belangrijk vonden dat de vrouw voor de kinderen kon blijven zorgen.
Ten aanzien van de gestelde wijziging in de zin van het tijdsverloop sinds de echtscheiding is het hof van oordeel dat deze grief niet slaagt: er kan geen sprake zijn van een wijziging van omstandigheden door louter tijdsverloop.
De vraag die de man feitelijk aan de orde wenst te stellen is dat hij van mening is dat van de vrouw thans kan worden verlangd dat zij volledig in haar eigen levenonderhoud kan voorzien. Ter zitting is gebleken dat bij partijen sprake was van een traditioneel rollenpatroon. Partijen hebben er destijds bewust voor gekozen dat de vrouw thuis zou zijn voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Na de echtscheiding is de vrouw direct gaan werken en zij voorziet daarmee in ieder geval gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud. Op dit moment werkt de vrouw bij twee werkgevers gedurende 18 uur per week. De leeftijd van de minderjarige kinderen van partijen is thans 10 en 12 jaar. Gezien de afspraken die partijen in het verleden met elkaar hebben gemaakt ter zake de kinderen en de zorgtaken die de vrouw thans nog heeft voor hen, is het hof van oordeel dat van de vrouw op dit moment niet kan worden verlangd dat zij haar werkzaamheden verder uitbreidt, zodat zij nog niet (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en nog steeds behoefte heeft aan de overeengekomen alimentatie.
Stijging woonlast
Met betrekking tot de gestelde wijziging in de zin van verminderde draagkracht wegens een stijging van de woonlast is het hof van oordeel dat deze grief evenmin slaagt.
De man voert aan dat zijn vorige woning in slechte staat verkeerde waardoor hij zich genoodzaakt voelde een andere woning te gaan huren. Omdat hij geen woning kon vinden in de sociale sector is hij een woning in de vrije sector gaan huren. Door de hogere woonlast die dit met zich meebrengt (van € 188,-- per maand naar € 700,-- per maand), is zijn draagkracht verminderd. De vrouw verzet zich hiertegen. Zij stelt zich op het standpunt dat de man zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd, terwijl hij daar meer dan voldoende gelegenheid voor heeft gehad. De vrouw betwist dat de vorige woning van de man met achterstallig onderhoud te maken had. Daarbij voert zij aan dat een verhuurder een onderhoudsverplichting heeft. De vrouw meent dat er geen dringende reden of acute noodzaak voor de man bestond om te verhuizen. Ook stelt zij dat de man onvoldoende moeite heeft gedaan om een andere woning in de sociale sector te verkrijgen. Zo heeft de man nimmer een speciaal daarvoor bestemde woonpas aangevraagd om te kunnen reageren op andere huurwoningen in de sociale sector. Voorts zet de vrouw vraagtekens bij de geloofwaardigheid van de nieuwe huurovereenkomst: de nieuwe verhuurder is een goede bekende van de man; de huurprijs is buitensporig hoog en navraag bij de woningbouwvereniging heeft haar geleerd dat de man nog immer op het adres van zijn vorige woning staat ingeschreven.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft verzuimd de noodzaak van een verhuizing naar een andere, duurdere woning te onderbouwen. De vrouw heeft betwist dat er voor de man een noodzaak (in dit geval: in verband met de onderhoudsstaat van de woning) bestond om te verhuizen. Nu de vrouw de stelling van de man gemotiveerd heeft betwist, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de woning aan [adres] in zodanig slechte staat verkeerde dat het noodzakelijk was om te verhuizen.
Gezien de ingrijpende gevolgen van een wijziging in de financiële situatie van de man voor de alimentatie voor de vrouw en de kinderen, had het op de weg van de man gelegen om zijn stellingen degelijk te onderbouwen en te staven met relevante bewijsstukken.
Daling inkomen
Ter zake de gestelde wijziging in de zin van verminderde draagkracht als gevolg van een daling in het inkomen van de man overweegt het hof als volgt. Ook deze stelling wordt door de man niet onderbouwd en wordt door de vrouw betwist. De man geeft aan dat hij eerst twee kleine deeltijdbanen had en thans volledig werkzaam is bij een wijnhandel. Niet is aangetoond dat hij hierdoor te maken heeft met een daling van zijn inkomen. Voorts heeft de man slechts drie salarisstroken uit 2006 overgelegd. Inmiddels is het augustus 2007, zodat het op de weg van de man had gelegen om recente salarisstroken (uit 2007), dan wel in ieder geval (in verband met eventueel aanwezige emolumenten) de jaaropgave 2006 aan te leveren. Bovendien volgt uit de overgelegde salarisstroken niet dat sprake is van een daling van het inkomen van de man. In 2000 had de man blijkens het echtscheidingsconvenant een jaarinkomen van ongeveer € 20.360,-- (HFL. 44.861,--). Uit de salarisstroken 2006 volgt een bruto jaarinkomen van ongeveer € 30.000,--. Daarnaast heeft de vrouw ter terechtzitting aangegeven dat zij vermoedt dat de man meer inkomsten heeft dan genoemd, doordat hij extra inkomsten geniet met klussen. De vrouw klaagt erover dat de man ook hieromtrent nog steeds geen opheldering en/of inzage heeft gegeven.
Het hof acht ook deze door de man aangevoerde wijziging onvoldoende onderbouwd en derhalve niet aangetoond.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de overeengekomen alimentatieafspraken niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoen. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW moet het beroep van de man worden afgewezen. Dit brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5. Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de kosten van de procedure merkt het hof het volgende op. Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zal het hof de proceskosten compenseren. Het hof ziet geen aanleiding om daarvan in dit geval af te wijken. Het hof geeft de man wel mee dat van hem verwacht wordt dat hij, mede in het belang van de kinderen, niet nodeloos procedeert.
6. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Labohm, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2007.